Een uitgelezen kans
De afwezigheid van Amerikaanse films in Nederlandse bioscopen werd niet door iedereen als een kwalijke zaak gezien. Integendeel, de gezaghebbende journalist Janus van Domburg zag de boycot als een uitgelezen mogelijkheid het publiek ‘een betere filmsmaak bij te brengen’. Net als de vooroorlogse Filmliga had Van Domburg grote kritiek op de amusementsfilm zoals die in Hollywood werd gemaakt. Hij bepleitte de meer kunstzinnige film. Als voorbeeld noemde hij de Duitse avant-gardefilmer Walter Ruttmann en in het bijzonder diens film Berlin, die Sinfonie einer Großstadt (1927), één van de hoogtepunten van de internationale avant-garde.
Van Domburg zette zijn ideeën uiteen in het katholieke filmtijdschrift Filmforum, waarvan hij in 1952 medeoprichter en redacteur was. De belangrijkste taak van de criticus was volgens hem het bevorderen en inzichtelijk maken van het 'esthetisch genot' dat het kijken naar film kon oproepen. Het ging er dan ook niet om wat er in een film werd verteld, maar hoe dit werd gedaan. De kritiek moest zich dus niet a priori richten op de inhoud van de film, maar op de vorm: welke middelen had de filmkunstenaar aangewend om de inhoud te verbeelden? Van Domburg greep terug op de vooroorlogse, formele beginselen van de Filmliga: met als belangrijkste uitgangspunt het beginsel dat de montage de ziel is van de film. Hij verwoordde zijn ideeën nog eens nadrukkelijk in het boekje Walter Ruttmann en het beginsel (1956), een bundeling van essays uit Filmforum.
Met dit in gedachten zal het niet verwonderlijk klinken dat Van Domburg zich een waar pleitbezorger toonde van de Nederlandse documentairefilmers, vooral van zijn naoorlogse tijdgenoten. Met name Van der Horst was favoriet bij de Filmforum-redactie.